Nu zijn sterrenkundigen ook maar gewoon mensen, dus toen Olbers in 1820 met deze paradox de sokkel onder de bestaande ideeën vandaan veegde was de eerste reactie: ontkenning. Allerlei verklaringen werden bedacht waarom de hemel toch donker kon zijn terwijl het heelal oneindig bleef. De meest interessante was die van de Engelse Lord Kelvin: hij wees er op dat er grote donkere wolken in het heelal ontdekt waren. Als het heelal voornamelijk gevuld was met die donkere wolken, zo redeneerde hij, kan je niet oneindig ver weg kijken en zie je dus alleen de sterren die vrij dichtbij staan.
Een mooi voorbeeld van een donkere wolk tussen de sterren: de paardenkopnevel |
Hoewel dit op het eerste gezicht een goed verklaring lijkt, schuilt er een addertje onder het gras: Een donkere wolk die dus licht absorbeert van omringende sterren (anders is die niet donker, namelijk) neemt onvermijdelijk ook energie op uit dat licht. Als gevolg daarvan warmt de wolk een beetje op en gaat zelf ook warmtestraling uitzenden. Dat opwarmen gaat door totdat er zogenaamd 'thermodynamisch evenwicht' is. In het geval van wolken in een oneindig heelal kan je uitrekenen dat in dat geval de wolken uiteindelijk net zo heet worden als de sterren en ook net zo veel licht gaan uitstralen als die sterren. Dit gaat (voor sterrenkundig begrippen dan) best snel: binnen een paar honderdduizend jaar. Al in de tijd van Kelvin (die zelf trouwens thermodynamicus was) was bekend uit onderzoek van radioactieve straling uit gesteenten dat de planeet Aarde zelf zeker een paar miljard jaar oud was. Het heelal van Kelvin had dus allang al in een dergelijk evenwicht moeten zijn, en de donkere wolken konden het oneindige heelal niet redden...
Een al veel interessanter idee kwam van een buitenstaander (op sterrenkundig gebied tenminste): de schrijver Edgar Allen Poe. Zijn gedachtegang was als volg: het licht van de sterren heeft tijd nodig om ons te bereiken. Het licht van onze eigen zon is al acht minuten onderweg als het de aarde bereikt en dat van de meeste dichtstbijzijnde sterren doet er al een paar jaar over. Als het heelal niet oneindig oud is maar zeg een aantal miljard jaar geleden is ontstaan, dan heeft het licht van sterren die verder weg staan dan een paar miljard lichtjaar ons nog niet bereikt. Daardoor lijkt het heelal eindig, zelfs als dat niet zo is. Poe's idee is een legitieme manier om met de paradox van Olbers af te rekenen, maar dat betekent nog niet dat het heelal ook werkelijk zo in elkaar zit. Vooral het in één keer ontstaan van een oneindig groot heelal gevuld met sterren is natuurkundig niet zo heel aantrekkelijk.
Onze buurman in het heelal: de Andromedanevel. Hubble toonde aan dat deze bestaat uit zo'n 10 miljard losse sterren! |
Grafiek van de metingen van Hubble: hoe verder een melkwegstelsel weg staat, hoe sneller deze van ons af beweegt. |
Het resultaat was absurd: Alleen de Andromedanevel beweegt een beetje naar ons toe. Alle andere stelsels bewegen snel van ons vandaan. En dat is nog niet alles: er is ook een rechtstreeks verband tussen de afstand van het stelsel en de snelheid waarmee het van ons af beweegt: hoe verder weg, hoe groter de snelheid. Dit lijkt op een verzameling hardlopers op een zeker tijdstip in een wedstrijd: hoe verder je van de start je kijkt, hoe harder de daar atleten (gemiddeld) lopen. Door de beweging terug te draaien en in de tijd en te bepalen waar en wanneer alle lopers op hetzelfde punt uitkomen, kan je bepalen wanneer het startschot geweest moet zijn. Hubble deed deze berekening voor zijn stelsels en kwam tot de ontdekking dat het heelal zo'n 10 a 15 miljard geleden ontstaan moet zijn in een enorm startschot wat bekend is geworden als 'de oerknal' (of in het Engels 'Big Bang'). Inmiddels is met moderne waarnemingen de leeftijd van het heelal nauwkeurig vastgesteld op 13,7 miljard jaar.
Lost die oerknal de paradox van Olbers dan op? Jazeker, maar langs een paar verschillende wegen. Allereerst had Edgar Allen Poe gedeeltelijk gelijk: de eerste sterren zijn misschien zo'n 13 miljard jaar geleden ontstaan. Omdat het licht tijd nodig heeft om te reizen, zie je verre objecten zoals ze vroeger waren (toen het licht vertrok). Als je verder dan 13 miljard lichtjaar probeert te kijken dan zie je dus geen sterren meer, omdat die toen het licht vertrok (of had kunnen vertrekken, eigenlijk) nog moesten ontstaan. Ook het dopplereffect draagt bij aan het oplossen van de paradox van Olbers: het licht van sterren die snel van ons af bewegen verschuift naar het rode deel van het spectrum. Als ze heel hard van ons af bewegen verschuift het sterlicht uiteindelijk helemaal naar het infrarood ('warmtestraling') en uit het voor ons zichtbare deel van het spectrum. Zo blijkt er in het radiogedeelte van het spectrum wel een zwakke 'gloed' aan de hemel te zien te zijn: de nagloed van de oerknal zelf die extreem naar de rode kant van het spectrum is verschoven.
Volgende keer gaan we kijken hoe de rand van het zichtbare heelal er uit ziet!
Vreemd idee eigenlijk dat je nu (het licht van) sterren kunt zien die mogelijk allang niet meer bestaan...
BeantwoordenVerwijderenVan die zichtbare maar inmiddels overleden sterren gaan we er de volgende keer heel veel van zien Fred! Je kan het vergelijken met de scheepspost van heel vroeger: tegen de tijd dat je de brief eindelijk kreeg moest je ook maar hopen dat de afzender nog steeds leefde. Voor de afstanden op aarde gaat licht razendsnel maar op kosmische schaal valt dat nogal tegen...
BeantwoordenVerwijderenEen universum waar de wetten van de natuur heel anders zijn , zou in het algemeen beschouwd worden als een parallel universum. Kijk dan wordt het pas echt spannend!
BeantwoordenVerwijderenGoed verhaal Frank, ben benieuwd naar de rand....
Hoi Frank, prachtige blog en heel duidelijk uitgelegd!
BeantwoordenVerwijderenIk heb nog een rede verzonnen waarom het heelal eindig is.
Komt ie.
Als die roodverschuiving onbeperkt door zou kunnen gaan naarmate je verder kijkt dan zou je theoretisch op een gegeven moment op stelsels moeten stuiten die ten opzichte van ons de lichtsnelheid hebben bereikt, voor hen en voor ons zou dan de tijd stilstaan en dat is niet.
Met de studie van ie supernova's hebben ze dus ontdekt dat de roodverschuiving minder is dan gezien hun afstand aangenomen zou moeten worden, dus vroeger was de versnelling van de uitdeiing minder. Dus naarmate je verder terugkijkt wordt de versnelling van de uitdeiing minder.
Als je dan maar ver genoeg terugkijkt zou die snelheid 0 zijn en kijk je denk ik in een singulariteit (theoretisch dan).
Wat ik me wel afvraag als naieve leek is of, als de uitdeiingsversnelling maar steeds toeneemt door die donkere energie of materie-delen onderling dan niet de lichtsnelheid kunnen bereiken.
Ha Paul. Je hebt het hier over iets waar ik het in de blog (nog?) niet over gehad heb: de versnellende expansie van het heelal. Je hebt gelijk dat naarmate je verder terug gaat in de tijd die versnelling minder wordt, maar je moet versnelling en snelheid niet verwarren. Als de versnelling nul wordt dan wordt de snelheid namelijk constant, en niet per sé nul. Overigens was er vlak na de oerknal waarschijnlijk ook al een tijdperk met een hele snelle expansie, de zogenaamde inflatie-periode (heeft niets met economie te maken, trouwens). Wat daar de oorzaak van was is ook nog niet goed bekend.
VerwijderenAls naieve leek heb je trouwens weer gelijk: door die versnellende uitdeiing kunnen melkwegstelsels die aanvankelijk binnen elkaars zicht stonden onderling de lichtsnelheid bereiken en dus uit elkaars waarnemingshorizn verdwijnen. Uiteindelijk worden misschien zelfs de atomen uit elkaar getrokken. Dit scenario staat bekend als de 'big rip'.